Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
buurt - (wijk; omgeving)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdambuurt zn. ‘wijk; omgeving’ EWN: buurt zn. 'wijk; omgeving'; de vorm buurt (15e eeuw) P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenbuurt* [stadsdeel of deel van dorp] {gebuerte 1265-1270, buurte, buyrte 1401-1500} oudhoogduits giburida [gebied], afgeleid van middelnederlands gebure [nabuur, dorpeling, boer]. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenbuurt znw. v., mnl. buurt, buurte (zelden en dan noordnl.) naast ghebuurte, naast ohd. gibūrida ‘omstreken, gebied’. Voor de wegval van het suffix zie ook: beurt. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagbuurt znw., mnl. (zelden; noordndl.) buurt(e) naast ghebuurte v. “omstreken”; met suffixsubstitutie (zie beurt) = ohd. gibûrida v. “id., territorium”. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentbuurt v., Mnl. ghebuerte + Ohd. gibûrda (Mhd. gebûrde), afgel. van gebure met te voor de, gelijk in begeerte. Thematische woordenboeken
G. van Berkel & K. Samplonius (2018), Nederlandse plaatsnamen verklaardbert 'plaats waar woningen staan' buurt 'buurschap, gehucht' T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendBoer is eig. geboer en dit voor gebuur = medebuur, van het Oudgerm. bur (spr. boer) = woning. (De verandering van buur in boer, eig. dezelfde woorden, is nog niet goed opgehelderd.) De „buren” zijn de bewoners van een marke, een „buurt” (o.a. bestaat nog de Ederbuurt met een buur(t)meester, elders boerrichter). Voor de stedelingen waren deze buren of boeren (dus letterlijk de buurt- of markebewoners), plattelandsbewoners en min of meer onbeschaafd. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015buurt ‘stadsdeel of deel van dorp; omgeving’ -> Fries buert ‘stadsdeel of deel van dorp’; Duits dialect † Büürte, Büürde ‘stadsdeel of deel van dorp; (landelijke) omgeving; buurman of buurvrouw’; Sranantongo birti ‘stadsdeel of deel van dorp; omgeving’; Sarnami birti ‘stadsdeel of deel van dorp’; Surinaams-Javaans birti ‘stadsdeel of deel van dorp; omgeving’ <via Sranantongo>. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdambuurt* stadsdeel of deel van dorp 1401-1500 [MNW] Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |