Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
poort - (doorgang in een muur)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdampoort zn. ‘doorgang in een muur’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenpoort [doorgang in muur] {oudnederlands porta 901-1000, middelnederlands po(o)rte, po(o)rt} oudsaksisch porta, oudhoogduits pforta, oudengels port < latijn porta [idem], verwant met portus [haven] (vgl. voorde). J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenpoort znw. v., mnl. poorte, porte v. evenals onfrank. porta, os. porta, ohd. pforta, ofri. porte v., oe. port m. (> on. port o.) een ontlening < lat. porta; daar in het hd. de p wel, de t echter niet verschoven is, kan men de tijd dezer ontlening tussen de 6de en 8ste eeuw stellen. Het mnl. geslacht van oe. is aan verwarring met lat. portus ‘haven’ toe te schrijven, dat eveneens ontleend werd, vgl. mnl. port, poort. Na de voltooiing der nhd. klankverschuiving werd porta nogmaals ontleend als ohd. porta, mhd. porte (Th. Frings Germ. Rom. 1932, 12, 101, 209). N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagpoort znw., mnl. poorte, porte v. = onfr. porta, ohd. (frank.) pforta (nhd. pforte), os. porta, ofri. porte v., ags. port m., on. port o. “poort, deur”. Ontleend ‒ de hd. vorm blijkens de niet-verschoven t in de periode van de klankverschuiving (8. eeuw) ‒ uit lat.-rom. porta “id.”, waaruit o.a. ook fr. porte “id.”. Ohd. (opperdu.) porta (nhd. porte) v. “id.” is een jongere ontl. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentpoort v., Mnl. poorte, Onfra., Os. porta, gelijk Hgd. pforte en Fr. porte, uit Lat. portam (-a) = deur, doorgang, van denz. wortel als varen. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenboschpoort s.nw. J. van Donselaar (1989), Woordenboek van het Surinaams-Nederlands, Muiderbergpoort (de, -en), 1. poort (gangetje) die een erf* (4) verbindt met de straat, aan de straatzijde meest afgesloten met een deur. En voor de deur van mijn poort zou ik een brievenbus hebben (Doelwijt 1971: 57). - 2. deur van poort* (1). Ik ging maar snel weg en marcheerde weer het erf* op; door de poort. Een voorbijganger was daartegen net bezig een ’biertje* te laten (Dobru 1968a: 46). - 3. hek(je) dat geopend en gesloten kan worden, bijv. tuinhek. Kom binnen, doe die poort netjes dicht. Kijk naar mijn tuin, zie je? (Rappa 1980: 66). - Etym.: De bet. 1 en 2 vallen binnen de meer alg. bet. van AN ’poort’: vrij grote doorgang in een muur of omheining; gangetje naast een huis of tussen twee huizen. - Syn. van 1 en 2 negerpoort*. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunspoort: deurgang tussen berge; Ndl. poort (Mnl. po(o)rte) wsk. via Fr. porte uit Lat. porta – in Ndl. “deurgang d. muur van gebou of stad, tussen huise”, ens., vlgs. Scho (TWK/NR 7, 2, p. 20) kom Ndl. poort in Afr. bet. “net in vertaalde geografiese name voor”, hierby verder Afr. vb. by Lic en Wik. Thematische woordenboeken
G. van Berkel & K. Samplonius (2018), Nederlandse plaatsnamen verklaardpoort 'haven, stad respectievelijk in- of toegang' N. van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekpoort ‘doorgang in muur’ (Latijn porta)
T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendPoort, van ’t Lat. porta = deur. Portus was in ’t Lat. haven en bij uitbreiding stapelplaats, stad. Vandaar ons Mnl. „poort” = stad en hiervan poorter = stadsburger. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015poort ‘doorgang in muur’ -> Deens port ‘doorgang in muur’ (uit Nederlands of Nederduits); Russisch port ‘opening waarin de mond van het geschut ligt’; Zuid-Afrikaans-Engels poort ‘bergpas’ <via Afrikaans>; Negerhollands poort ‘doorgang in muur’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdampoort doorgang in muur 0901-1000 [WPs] <Latijn poort verbinding met de centrale verwerkingseenheid 1981 [Mini/micro computer okt. 9, 20] <Engels Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |