Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
wad - (doorwaadbare plaats, buitendijkse zandplaat)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamwad zn. ‘doorwaadbare plaats, buitendijkse zandplaat’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenwad* [doorwaadbare plaats] {in de plaatsnaam Vadam, genoemd bij Tacitus, nu Wadenooien (Gld.) <ca. 107>, wat, wad 1480} middelnederduits, oudhoogduits wat, oudengels wæd [water, zee], oudnoors vað; buiten het germ. latijn vadum [doorwaadbare plaats] (vgl. waden). J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenwad znw. o., mnl. wat o. ‘waadbare plaats, diepte’, mnd. wat o. ‘waadbare plaats, wad’, ohd. wat o. ‘waadbare plaats’, oe. wæd ‘water, zee’, on. vað o. ‘waadbare plaats’, beantwoordt geheel aan lat. vadum. — Zie verder: waden. Uit frank. *wað is ontleend fra. gué, evenals ital. guado waarsch. uit het langob. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagwad znw. o., mnl. wat o. “waadbare plaats, diepteˮ. De oorspr. flexie was met één d. = ohd. wat o. “waadbare plaatsˮ, mnd. wat o. “id., wadˮ, ags. wæd o. “water, zeeˮ, on. vað o. “waadbare plaatsˮ = lat. vadum “id.ˮ. Vgl. nog ofri. un-wad, un-wedde “niet doorwaadbaarˮ. Zie verder waden. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentwad o., Mnl. wat + Ndd. wad, Ohd. wat: verbaalabst. van waden. Thematische woordenboeken
G. van Berkel & K. Samplonius (2018), Nederlandse plaatsnamen verklaardwade 'doorwaadbare plaats, ondiepte' T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendWad, van waden, en dit van den Germ. wt. wad = gaan, vooral door ’t water. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015wad ‘doorwaadbare plaats’ -> Frans gué ‘doorwaadbare plaats’ Frankisch; Lets vati ‘doorwaadbare plaatsen’ (uit Nederlands of Duits); Litouws vatai ‘doorwaadbare plaatsen’ (uit Nederlands of Duits). Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamwad* doorwaadbare plaats 0107 [Claes] Overige werken
Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.u̯ādh-, u̯ǝdh- ‘gehen, schreiten’, u̯adhom ‘Furt’
Arm. gam ‘ich komme’; lat. vādō, -ere ‘gehe, schreite’, vadum ‘seichte Stelle im Wasser, Furt’ (davon alb. va, Gen. vau ds.), vādō, -āre ‘auf einer Furt übergehen, durchwaten’; WP. I 217, WH. II 723 f. Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |